Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Alzo zegt de HEERE, uw Verlosser, de Heilige Israels: Om ulieder wil [46]heb Ik [47]naar Babel gezonden, en heb hen [48]allen vluchtig doen nederdalen, te weten de Chaldeen, [49]in de schepen, op welke zij juichten. 46. Dat is, Ik zal zekerlijk zenden. De profeten spreken dikwijls van hetgeen nog geschieden zal alsof het alreeds geschied ware. 47. Te weten Cyrus, met de Perzen en Meden. Dezen heeft God daarom naar Babel gezonden, en heeft die stad laten verdelgen, opdat de Joden uit de Babylonische gevangenschap zouden verlost worden. 48. Anders: grendelen; dat is, de macht der Chaldeen, die de Joden als met deuren en grendels besloten en vasthielden. 49. Hebreeuws, in de schepen van hun gejuich, of geschrei. Aldus noemt hij die grote en voortreffelijke schepen der Chaldeen, met welke zij den Eufraat, Tiger en andere rivieren bezeilden en bedwongen; doch daarna in en met dezelve moesten vluchten voor de Perzen en Meden, zonder twijfel met geschrei of geween.